Helaas, weer geen kers op de taart dit jaar. De huismerel en zijn vrienden zijn ermee weg. Met de kers welteverstaan. De exemplaren die in de boom bleven hangen, zijn geproefd, uitgekweeld en niet goedgekeurd. Die wil je ook niet op je taart.
Het is van alle tijden. Ik herinner me een legeblikkenconstructie die als een bundel door de boom slingerde, met een koord tot aan het huis. Klingel klangel. De merels en lijsters dachten dat we hen daarmee lieten weten dat hun eten klaar was. Later knoopten we glanzende cd’s aan de takken. Patrick Hernandez en de Bee Gees. De gevleugelde gulzigaards spiegelden zich in de plaatjes met tweelingkersen over hun kopje gedrapeerd. Born to be alive, jawel.
En dan plots, 2017. We dachten eerst nog aan gezichtsbedrog. Wat je al heel lang moet missen durft wel eens opduiken in een visioen. Maar ze waren zó echt en zó veel en vooral heel. We wisten met onze weelde geen blijf. Onze maag en darmen die al zo lang op kersenspaarstand stonden ook niet. De oorzaak lazen we in de krant. Het ging niet zo goed met de merel. De merel als soort was ziek en bedreigd. We hadden het lastig om dat spijtig te vinden. En toch. Het was zo stil zonder de merels en hun lied en aan de meeste kersen konden we toch niet zonder ons leven te wagen.
Nu woont in onze tuin dus de huismerel ‘Krumel’*. Of twee of drie Krumels die we niet uit elkaar kunnen houden. Met een vrouw en intussen een gezin. Wie zijn wij om een bedreigde soort een kers te ontzeggen? Ze fluiten bovendien een schoon airelke tijdens ons koffiekransje met taart van rode bessen van de eigen struiken. Daar is een groot net over gespannen. We moeten nu ook niet overdrijven. Geen kers op de taart is minder erg dan geen taart. Toch?
*Krumel = kruimel op z’n Kuurns